Ook na 6,1 jaar follow-up laat een adjuvante behandeling met olaparib voordeel zien op diverse overlevingsuitkomstmaten bij patiënten met hoogrisico-, HER2-negatieve borstkanker en een kiembaan-BRCA1/2-mutatie. Dit blijkt uit de derde interimanalyse van de OlympiA-studie, die dr. Judy Garber (Boston, Verenigde Staten) tijdens de SABCS 2024 presenteerde. “Het voordeel met olaparib werd gezien in alle onderzochte subgroepen, waaronder patiënten met hormoonreceptor-positieve ziekte.”
In de OlympiA-studie werden 1.836 patiënten met een kiembaanmutatie in BRCA1 of -2 (gBRCA1/2) en HER2-negatieve stadium II- of III-borstkanker in een verhouding van 1:1 gerandomiseerd naar een adjuvante behandeling met olaparib of placebo. De primaire uitkomstmaat van de studie was invasieve-ziektevrije overleving (IDFS), en secundaire uitkomstmaten waren onder andere de distant disease-free survival (DDFS) en algehele overleving (OS). De derde interimanalyse van de OlympiA-studie, die Judy Garber tijdens de SABCS presenteerde, had een mediane follow van 6,1 jaar (uitgevoerd tien jaar na inclusie van de eerste patiënt).1 “Met de eerste en tweede interimanalyses hebben we al significante verbeteringen in IDFS, DDFS en OS ten faveure van olaparib gerapporteerd”, zei Garber. “De resultaten van deze derde interimanalyse, met een extra follow-up van 2,6 jaar na de vorige analyse, zijn daarom beschrijvend.”
Absoluut IDFS-verschil van 9,4%
De geüpdatete resultaten lieten zien dat het aantal patiënten met een eerste invasieve-ziekte-voorval nog steeds hoger is in de placebogroep (28,2%) dan in de olaparibgroep (19,3%). Het absolute verschil in het IDFS-percentage na zes jaar is 9,4% in het voordeel van olaparib (HR 0,65; 95% BI 0,53-0,78). “Olaparib verminderde het risico op invasieve ziekte bij zowel patiënten met triple-negatieve borstkanker (HR 0,652; 95% BI 0,526-0,805) als patiënten met hormoonreceptor (HR)-positieve ziekte (HR 0,681; 95% BI 0,437-1,051)”, zei Garber. Het voordeel van olaparib versus placebo op de DDFS bleef eveneens behouden na deze langere follow-up, met een absoluut verschil in het DDFS-percentage na zes jaar van 7,8% (HR 0,65; 95% BI 0,53-0,81). Inmiddels was 11,6% van de patiënten in de olaparibgroep overleden, versus 15,6% van de patiënten in de placebogroep. Garber: “Het absolute verschil in het OS-percentage na zes jaar was 4,4% in het voordeel van olaparib (HR 0,72; 95% BI 0,56-0,93).”
Geruststellende zwangerschapsuitkomsten
Bijwerkingen van speciale interesse werden vaker gezien in de placebogroep (9,3%) dan in de olaparibgroep (6,3%), liet Garber verder zien. “Met deze langere follow-up blijft de incidentie van het myelodysplastisch syndroom en acute myeloïde leukemie laag in beide groepen (0,7% met placebo en 0,4% met olaparib).” Daarnaast werden er minder tweede primaire maligniteiten gezien met olaparib (4,9%) dan met placebo (7,5%).
Garber presenteerde ook verkennende uitkomsten voor zwangerschap, die vergelijkbaar bleken tussen beide studiegroepen. “Dat is geruststellend voor de over het algemeen jonge patiënten in de OlympiA-studie”, zei zij.
Garber concludeerde dat deze geüpdatete resultaten het gebruik van olaparib als standaardbehandeling voor patiënten met gBRCA1/2-gemuteerde, hoogrisico-, HER2-negatieve borstkanker blijven ondersteunen en benadrukte het belang van het testen op gBRCA1/2-mutaties voorafgaand aan het plannen van de behandeling. “Geblindeerde follow-up voor deze studie loopt nog door tot de finale analyse, die gepland staat voor juni 2029.”
Referentie
1. Garber J, et al. SABCS 2024; abstr GS1-09.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist
Congres Up-to-date 2025 vol 10 nummer 1
Commentaar prof. dr. Vivianne Tjan-Heijnen, internist-oncoloog, Maastricht UMC+, en prof. dr. Agnes Jager, internist-oncoloog, Erasmus MC te Rotterdam
Wat betreft de laatste ontwikkelingen op het gebied van hormoonreceptor (HR)-positieve, HER2-negatieve borstkanker is de PADMA-studie interessant. In deze studie is in de gemetastaseerde setting een eerstelijnsbehandeling met endocriene therapie (ET) plus palbociclib vergeleken met chemotherapie naar keuze van de onderzoeker.1 De primaire uitkomstmaat was de tijd-tot-behandelfalen (TTF) en de resultaten lieten zien dat de TTF duidelijk beter was met de combinatie van ET en palbociclib (17,2 maanden) ten opzichte van chemotherapie (6,1 maanden). Dit betekent, ook met de resultaten van de RIGHT Choice-studie in het achterhoofd, dat we bij deze patiëntenpopulatie eigenlijk geen harde reden meer hebben voor een eerstelijnsbehandeling met chemotherapie.
Tijdens de SABCS werden tevens de resultaten van de EMBER-3-studie gepresenteerd bij patiënten met gevorderde, HR-positieve, HER2-negatieve borstkanker. Als deze patiënten in de eerste behandellijn of in adjuvante setting een aromataseremmer hebben ontvangen, is er een reële kans op resistentie tegen hormoontherapie. Deze resistentie wordt veelal veroorzaakt door een ESR1-mutatie. Hoe kunnen we onze vervolgbehandeling daarop afstemmen? In de EMBER-3 is imlunestrant, een nieuwe (orale) selectieve ER-degrader (SERD), onderzocht.2 Hierbij zijn twee vergelijkingen gedaan. Voor de vergelijking van imlunestrant versus standaard ET (fulvestrant of exemestaan) werd bij patiënten met een ESR1-mutatie een statistisch significant betere mediane progressievrije overleving (PFS) gerapporteerd met imlunestrant (5,5 maanden) versus standaard ET (3,8 maanden; HR 0,62). In de totale studiepopulatie, dus ongeacht de aanwezigheid van een ESR1-mutatie, was er geen statistisch significant PFS-verschil tussen imlunestrant en standaard ET. De tweede – en wellicht belangrijkere – vergelijking was die van imlunestrant-monotherapie versus imlunestrant plus abemaciclib. Het toevoegen van abemaciclib gaf een toename van de mediane PFS van 5,5 maanden met imlunestrant naar 9,4 maanden met de combinatie (HR 0,57). Dit was ongeacht de aanwezigheid van een ESR1-mutatie, afwijkingen in de PI3K-pathway of een eerdere behandeling met een CDK4/6-remmer. Een mooi resultaat, al zou het wel goed zijn om met translationeel onderzoek na te gaan welke biomarkers predictief zijn voor het effect van CDK4/6-remmers.
In de DESTINY-Breast06-studie is onderzocht of trastuzumab deruxtecan (T-DXd) in gemetastaseerde setting werkzaam is bij patiënten met HR-positieve tumoren met een lage of ultralage HER2-expressie.3 De patiënten in deze studie mochten twee of meer lijnen ET hebben gehad met of zonder een CDK4/6-remmer, maar waren nog niet eerder behandeld met chemotherapie. Bij hen werd T-DXd vergeleken met chemotherapie naar keuze van de onderzoeker. De mediane PFS was 13,2 maanden met T-DXd versus 8,1 maanden met chemotherapie. Daarnaast bleek T-DXd in deze setting effectief ongeacht de aanwezigheid van primaire of secundaire ET-resistentie. Dat is een geruststellende bevinding. Tevens zagen de onderzoekers dat de behandeling met T-DXd geen negatieve invloed had op de effectiviteit van de vervolgtherapie. De PFS2 was 20,3 maanden met T-DXd en eerst volgende chemotherapie versus 14,7 maanden met twee opeenvolgende lijnen chemotherapie (HR 0,62). Tot slot is geanalyseerd of T-DXd werkzaam is ongeacht de uitgebreidheid van metastasen, en ook daar zagen de onderzoekers in alle onderzochte subgroepen een vergelijkbare meerwaarde van T-DXd. Een belangrijk punt is nog wel de pathologie: ultralaag wordt nu vaak gerapporteerd als immunohistochemisch 0. We zullen dan een onderscheid moeten gaan maken tussen een volledig afwezige en een ultralage HER2-expressie. Een andere belangrijke vraag, ook gezien de kosten, is of T-DXd een vergelijkbare werkzaamheid heeft in tweede behandellijn, dus na de chemotherapie.
Tot slot bleek uit een post-hocanalyse van de TAILORx-studie dat patiënten met HR-positieve, HER2-negatieve vroegstadium-borstkanker en een hoge recurrence score (>31) baat hebben bij een antracyclinebevattend regime ten opzichte van het TC-schema (docetaxel/cyclofosfamide).4 Een regime met een antracycline gaf een winst in zowel ziektevrije als algehele overleving. De vraag of we altijd een genexpressieprofiel moeten inzetten of gebruik kunnen maken van proliferatiemarkers zoals Ki-67 werd tijdens de presentatie niet beantwoord, maar wel gesuggereerd tijdens de zaterdagochtendsessie ‘wat gaan we maandag anders doen’.
Referenties
1. Loibl S, et al. SABCS 2024: abstr LB1-03.
2. Jhaveri KL, et al. SABCS 2024: abstr GS1-01.
3. Bardia A, et al. SABCS 2024: abstr LB1-04.
4. Chen N, et al. SABCS 2024: abstr GS3-03.
In een podcast bespreken prof. dr. Vivianne Tjan-Heijnen en prof. dr. Agnes Jager naast bovenstaande studies bij HR-positieve, HER2-negatieve borstkanker ook de APOBEC3-studie en de multimodale interpretatie van real-worlddata. Tot slot gaan zij kort in op de ROSCO-studie. Deze podcast is te beluisteren op oncologie.nu/podcasts