Uit de primaire resultaten van cohort 3 van de fase 2-ZUMA-2-studie blijkt dat brexucabtagene autoleucel geassocieerd is met een objectief responspercentage van 91% bij patiënten met refractair of recidief mantelcellymfoom die in het verleden niet behandeld waren met een Bruton’s tyrosinekinaseremmer. Er werden geen nieuwe veiligheidssignalen geconstateerd. Deze resultaten werden tijdens de 66e ASH Annual Meeting gepresenteerd door prof. dr. Tom van Meerten (UMC Groningen).
Brexucabtagene autoleucel (brexu-cel) is een chimere antigeenreceptor-T-celtherapie gericht tegen CD19. In Europa is deze therapie onder andere geregistreerd voor de behandeling van patiënten met refractair of recidief mantelcellymfoom (R/R MCL) na twee of meer lijnen systemische therapie, waaronder een Bruton’s tyrosinekinaseremmer (BTKi). Deze registratie was gebaseerd op de resultaten van cohort 1 van de fase 2-ZUMA-2-studie.1,2 De huidige analyse betreft de veiligheid en werkzaamheid van brexu-cel bij BTKi-naïeve patiënten met R/R MCL in cohort 3 van de ZUMA-2-studie.
Hoge ORR
Ten tijde van deze primaire analyse van cohort 3 waren 86 patiënten geïncludeerd die een mediane leeftijd hadden van 64,0 jaar, voor 78% uit mannen bestonden en bij wie relatief veel kenmerken van hoogrisico-MCL werden geconstateerd.3 Het mediane aantal eerdere behandellijnen was één en 48% van de patiënten was behandeld met autologe hematopoëtische stamceltransplantatie.
“Het objectieve responspercentage (ORR) was 91% en het completeresponspercentage 73%, waarmee werd voldaan aan de primaire uitkomstmaat. Een hoge ORR werd gezien bij verschillende belangrijke subgroepen, waaronder een ORR van 100% bij vijftien patiënten met bevestigde TP53-mutaties en een ORR van 97% bij 39 patiënten met een bovengemiddelde tumor burden”, zei Tom van Meerten. Na twaalf maanden werd bij patiënten met een respons de mediane responsduur niet bereikt en waren de mediane progressievrije en algehele overleving respectievelijk 75 en 90% in het totale cohort.
Veiligheidsprofiel
De meest voorkomende bijwerkingen waren pyrexie (94%), anemie (57%) en hypotensie (51%). Van Meerten: “De meest voorkomende bijwerkingen van graad 3 of hoger waren neutropenie (43%) en afname van het aantal neutrofielen (42%) en witte bloedcellen (37%). Cytokinereleasesyndroom (CRS) kwam voor bij 95% van de patiënten en immuuneffectorcel-geassocieerd neurotoxiciteitssyndroom (ICANS) bij 66% van de patiënten. Deze bijwerkingen waren echter bij respectievelijk slechts 6 en 21% van de patiënten van graad 3 of hoger. De mediane tijd tot het begin van CRS was vier dagen en de mediane duur was zes dagen. Voor ICANS was dit zeven dagen voor beide uitkomstmaten. Er werden geen secundaire T-celmaligniteiten gerapporteerd.”
Referenties
1. Wang M, et al. N Engl J Med 2020;382:1331-42.
2. Wang M, et al. J Clin Oncol 2023;41:555-67.
3. Van Meerten T, et al. Blood 2024;144(Suppl 1): abstr 748.
Dr. Robbert van der Voort, medical writer
Congres Up-to-date 2025 vol 10 nummer 1
Commentaar prof. dr. Marie José Kersten, internist-hematoloog, Amsterdam UMC
Tijdens de 66e ASH Annual Meeting werden spraakmakende resultaten gepresenteerd van studies naar de diagnostiek en behandeling van maligne lymfomen, zoals de TRIANGLE/HOVON133-studie. In deze driearmige fase 3-studie werden patiënten van 18 tot 65 jaar met stadium II-IV-mantelcellymfoom (MCL) 1:1:1 toegewezen aan eerstelijnsbehandeling met standaard chemo-immunotherapie (alternerend R-CHOP en R-DHAP) plus autologe stamceltransplantatie (ASCT; arm A), chemo-immunotherapie plus ibrutinib (arm I) of chemo-immunotherapie plus ibrutinib en ASCT (arm A+I). De twee experimentele behandelingen werden aangevuld met een onderhoudsbehandeling met ibrutinib. Daarnaast was onderhoudsbehandeling met rituximab een optie bij responderende patiënten in elke studiearm. Recentelijk bleek dat A+I vergeleken met A geassocieerd was met een significant betere failure-free survival (FFS) na drie jaar.1 Wel was de onderhoudsbehandeling met ibrutinib geassocieerd met meer toxiciteit. Uit de resultaten die in San Diego werden gepresenteerd bleek dat na een follow-up van 53 maanden de driejaars-FFS met A+I niet superieur was aan de driejaars-FFS met I.2 Daarentegen was zowel I als A+I vergeleken met A geassocieerd met een significant betere driejaars-FFS en algehele overleving (OS). De toekomst zal uitwijzen of inductiebehandeling met chemo-immunotherapie plus ibrutinib en onderhoudsbehandeling met ibrutinib de nieuwe standaard wordt bij jonge patiënten met MCL, zoals de auteurs suggereren.
In de fase 3-ECOG-ACRIN EA4151-studie werd de meerwaarde van ASCT onderzocht bij patiënten met MCL die na inductietherapie een complete respons (CR) zonder meetbare restziekte (MRD; bij een gevoeligheid van 1 x 10-6) hadden. Hiertoe werden deze patiënten gerandomiseerd tussen ASCT plus drie jaar onderhoudstherapie met rituximab (arm A) of alleen rituximab (arm B). Patiënten met een partiële respons of MRD-positieve CR (arm C) of met onbepaalde MRD (arm D) werden allemaal behandeld met ASCT plus drie jaar rituximab. Uit de interimresultaten bleek dat de toevoeging van ASCT aan onderhoudsbehandeling met rituximab bij patiënten met een CR zonder MRD niet geassocieerd was met een significant betere progressievrije overleving (PFS) of OS.3 Deze resultaten suggereren dat de MRD-status sturend kan zijn bij het al dan niet geven van een ASCT bij patiënten met MCL en een CR.
Uit de resultaten van cohort 1 van de fase 2-ZUMA-2-studie bleek eerder dat brexucabtagene autoleucel (brexu-cel) geassocieerd was met een hoog objectief responspercentage (ORR) en een mooie vijfjaars-OS bij patiënten met refractair of recidief (R/R) MCL na twee of meer lijnen systemische therapie, waaronder een Bruton’s tyrosinekinase (BTK)-remmer.4,5 Nu bleek uit de primaire resultaten van cohort 3 dat BTKi-naïeve patiënten met R/R MCL een ORR en CR-percentage hadden van respectievelijk 91 en 73%, een bijzonder goed resultaat.6 Wat deze resultaten betekenen voor de plaatsbepaling van BTK-remmers bij MCL is echter nog onvoldoende duidelijk en zal onder andere afhangen van de aan- of afwezigheid van risicofactoren. Verder kwamen cytokinereleasesyndroom (CRS) en immuuneffectorcel-geassocieerd neurotoxiciteitssyndroom (ICANS) van graad 3 of hoger voor bij respectievelijk 6 en 21% van de patiënten. CRS is goed beheersbaar, maar ICANS is een grotere uitdaging en kan erg beangstigend zijn voor de patiënt en diens naasten. Neutropenie en leukopenie van graad 3 of hoger kwamen voor bij respectievelijk 43 en 37% van de patiënten. Deze bijwerkingen kunnen bij MCL lang aanhouden en aanleiding geven voor infecties.
In de fase 3-inMIND-studie werden de werkzaamheid en veiligheid onderzocht van de toevoeging van tafasitamab aan lenalidomide en rituximab bij patiënten met R/R folliculair lymfoom of marginalezonelyfoom. De resultaten van de primaire analyse lieten zien dat deze toevoeging goed werd verdragen en geassocieerd was met een significant betere PFS.7 Hierbij viel wel op dat de PFS in de controlearm slechter was dan je zou verwachten op grond van andere studies. Daarnaast waren de OS-resultaten nog immatuur. Dit maakt het lastig om de toegevoegde waarde van tafasitamab adequaat te beoordelen.
Referenties
1. Dreyling M, et al. Lancet 2024;403:2293-306.
2. Dreyling M, et al. Blood 2024;144(Suppl_1): abstr 240.
3. Fenske TS, et al. Blood 2024;144(Suppl 2): abstr LBA-6.
4. Wang M, et al. N Engl J Med 2020;382:1331-42.
5. Wang M, et al. J Clin Oncol 2023;41:555-67.
6. Van Meerten T, et al. Blood 2024;144(Suppl 1): abstr 748.
7. Sehn L, et al. Blood 2024;144(Suppl 2): abstr LBA-1.
In een podcast met dr. Jurjen Versluis bespreekt prof. dr. Marie José Kersten naast bovenstaande studies onder andere ook de ENRICH-studie naar de uitkomst van ibrutinib plus rituximab versus rituximab plus chemotherapie bij oudere patiënten met niet eerder behandeld MCL en de ATALANTA-1-studie naar de uitvoerbaarheid, veiligheid en toxiciteit van het nieuwe chimere antigeenreceptor T-celproduct GLPG5101 bij patiënten met recidief of refractair non-hodgkinlymfoom. Deze podcast is te beluisteren op oncologie.nu/podcasts