Voor patiënten met mantelcellymfoom die een diepe complete remissie bereiken na inductietherapie biedt consolidatie met autologe hematopoëtische celtransplantatie geen overlevingsvoordeel. Degenen die nog meetbare restziekte vertonen na inductietherapie profiteren mogelijk wel. Dat blijkt uit de resultaten die dr. Timothy Fenske (Milwaukee, Verenigde Staten) presenteerde tijdens de late breaking abstracts-sessie van de 66e ASH Annual Meeting.
Patiënten met mantelcellymfoom (MCL) die in eerste complete remissie (CR) zijn krijgen doorgaans een autologe hematopoëtische celtransplantatie (auto-HCT). Recente resultaten van de TRIANGLE-studie suggereren echter dat auto-HCT geen toegevoegde waarde heeft bij gebruik van inductie- en onderhoudstherapie met hoge dosis cytarabine, rituximab en ibrutinib.1
Geen auto-HCT bij diepe CR
In de fase 3-ECOG-ACRIN EA4151-studie werd onderzocht of auto-HCT voordeel biedt aan patiënten met MCL die een eerste diepe CR bereiken, zonder meetbare restziekte (MRD) bij een gevoeligheid van 1 x 10-6 (uMRD6). Patiënten in de leeftijd van 18 tot 70 jaar konden deelnemen aan de studie. Elk inductieregime was toegestaan, inclusief dat met BTK-remmers. Patiënten die na inductietherapie CR met uMRD6 bereikten, werden gerandomiseerd tussen auto-HCT en drie jaar onderhoudstherapie met rituximab (arm A; n=257) of alleen rituximab (arm B; n=259). Patiënten met een partiële respons of MRD-positieve complete respons (arm C; n=49) of met onbepaalde MRD (arm D; n=85) ondergingen allemaal auto-HCT gevolgd door drie jaar rituximab.
Geen significant verschil
Er was geen statistisch significant verschil in algehele overleving (OS) tussen arm A en arm B (HR 1,11; p=0,66).2 De vooraf vastgestelde futiliteitsgrens werd overschreden. De driejaars-OS was 82,1% in arm A en 82,7% in arm B. Omdat meer patiënten in arm A dan in arm B de hun toegewezen behandeling weigerden, werd ook een treated-as-assigned-analyse uitgevoerd, maar deze toonde eveneens geen significant verschil in OS (HR 1,00; p=0,99). Ook in subgroepen op basis van MIPI-c-risicoscore of op basis van intensiteit van de inductietherapie was auto-HCT niet geassocieerd met een significante verbetering van de OS.
Bij MRD-positieve patiënten in arm C die CR met uMRD6 bereikten na auto-HCT was de driejaars-OS 100%, ten opzichte van 63,6% bij degenen die MRD-positief bleven. “Hoewel het aantal patiënten klein was, zagen we een statistisch significante verbetering van zowel de OS als progressievrije overleving bij degenen die na transplantatie converteerden naar uMRD6, wat suggereert dat MRD-positieve patiënten wel voordeel kunnen hebben van auto-HCT”, aldus Timothy Fenske.
Evenveel patiënten in arm A en B overleden, en de doodsoorzaken (waaronder COVID-19) waren vergelijkbaar in beide armen.
“In deze initiële analyse, in het tijdperk van zeer effectieve inductie- en onderhoudsregimes, hadden MCL-patiënten in eerste CR met uMRD6 geen voordeel van auto-HCT als consolidatietherapie. Patiënten die MRD-positief blijven na inductiebehandeling hadden mogelijk wel voordeel van auto-HCT. Langere follow-up zal nodig zijn om deze bevinding te bevestigen”, concludeerde Fenske.
Referenties
1. Dreyling M, et al. Lancet 2024;403:2293-306.
2. Fenske TS, et al. Blood 2024;144(Suppl 2): abstr LBA-6.
Dr. Astrid Danen, wetenschapsjournalist
Congres Up-to-date 2025 vol 10 nummer 1
Commentaar prof. dr. Marie José Kersten, internist-hematoloog, Amsterdam UMC
Tijdens de 66e ASH Annual Meeting werden spraakmakende resultaten gepresenteerd van studies naar de diagnostiek en behandeling van maligne lymfomen, zoals de TRIANGLE/HOVON133-studie. In deze driearmige fase 3-studie werden patiënten van 18 tot 65 jaar met stadium II-IV-mantelcellymfoom (MCL) 1:1:1 toegewezen aan eerstelijnsbehandeling met standaard chemo-immunotherapie (alternerend R-CHOP en R-DHAP) plus autologe stamceltransplantatie (ASCT; arm A), chemo-immunotherapie plus ibrutinib (arm I) of chemo-immunotherapie plus ibrutinib en ASCT (arm A+I). De twee experimentele behandelingen werden aangevuld met een onderhoudsbehandeling met ibrutinib. Daarnaast was onderhoudsbehandeling met rituximab een optie bij responderende patiënten in elke studiearm. Recentelijk bleek dat A+I vergeleken met A geassocieerd was met een significant betere failure-free survival (FFS) na drie jaar.1 Wel was de onderhoudsbehandeling met ibrutinib geassocieerd met meer toxiciteit. Uit de resultaten die in San Diego werden gepresenteerd bleek dat na een follow-up van 53 maanden de driejaars-FFS met A+I niet superieur was aan de driejaars-FFS met I.2 Daarentegen was zowel I als A+I vergeleken met A geassocieerd met een significant betere driejaars-FFS en algehele overleving (OS). De toekomst zal uitwijzen of inductiebehandeling met chemo-immunotherapie plus ibrutinib en onderhoudsbehandeling met ibrutinib de nieuwe standaard wordt bij jonge patiënten met MCL, zoals de auteurs suggereren.
In de fase 3-ECOG-ACRIN EA4151-studie werd de meerwaarde van ASCT onderzocht bij patiënten met MCL die na inductietherapie een complete respons (CR) zonder meetbare restziekte (MRD; bij een gevoeligheid van 1 x 10-6) hadden. Hiertoe werden deze patiënten gerandomiseerd tussen ASCT plus drie jaar onderhoudstherapie met rituximab (arm A) of alleen rituximab (arm B). Patiënten met een partiële respons of MRD-positieve CR (arm C) of met onbepaalde MRD (arm D) werden allemaal behandeld met ASCT plus drie jaar rituximab. Uit de interimresultaten bleek dat de toevoeging van ASCT aan onderhoudsbehandeling met rituximab bij patiënten met een CR zonder MRD niet geassocieerd was met een significant betere progressievrije overleving (PFS) of OS.3 Deze resultaten suggereren dat de MRD-status sturend kan zijn bij het al dan niet geven van een ASCT bij patiënten met MCL en een CR.
Uit de resultaten van cohort 1 van de fase 2-ZUMA-2-studie bleek eerder dat brexucabtagene autoleucel (brexu-cel) geassocieerd was met een hoog objectief responspercentage (ORR) en een mooie vijfjaars-OS bij patiënten met refractair of recidief (R/R) MCL na twee of meer lijnen systemische therapie, waaronder een Bruton’s tyrosinekinase (BTK)-remmer.4,5 Nu bleek uit de primaire resultaten van cohort 3 dat BTKi-naïeve patiënten met R/R MCL een ORR en CR-percentage hadden van respectievelijk 91 en 73%, een bijzonder goed resultaat.6 Wat deze resultaten betekenen voor de plaatsbepaling van BTK-remmers bij MCL is echter nog onvoldoende duidelijk en zal onder andere afhangen van de aan- of afwezigheid van risicofactoren. Verder kwamen cytokinereleasesyndroom (CRS) en immuuneffectorcel-geassocieerd neurotoxiciteitssyndroom (ICANS) van graad 3 of hoger voor bij respectievelijk 6 en 21% van de patiënten. CRS is goed beheersbaar, maar ICANS is een grotere uitdaging en kan erg beangstigend zijn voor de patiënt en diens naasten. Neutropenie en leukopenie van graad 3 of hoger kwamen voor bij respectievelijk 43 en 37% van de patiënten. Deze bijwerkingen kunnen bij MCL lang aanhouden en aanleiding geven voor infecties.
In de fase 3-inMIND-studie werden de werkzaamheid en veiligheid onderzocht van de toevoeging van tafasitamab aan lenalidomide en rituximab bij patiënten met R/R folliculair lymfoom of marginalezonelyfoom. De resultaten van de primaire analyse lieten zien dat deze toevoeging goed werd verdragen en geassocieerd was met een significant betere PFS.7 Hierbij viel wel op dat de PFS in de controlearm slechter was dan je zou verwachten op grond van andere studies. Daarnaast waren de OS-resultaten nog immatuur. Dit maakt het lastig om de toegevoegde waarde van tafasitamab adequaat te beoordelen.
Referenties
1. Dreyling M, et al. Lancet 2024;403:2293-306.
2. Dreyling M, et al. Blood 2024;144(Suppl_1): abstr 240.
3. Fenske TS, et al. Blood 2024;144(Suppl 2): abstr LBA-6.
4. Wang M, et al. N Engl J Med 2020;382:1331-42.
5. Wang M, et al. J Clin Oncol 2023;41:555-67.
6. Van Meerten T, et al. Blood 2024;144(Suppl 1): abstr 748.
7. Sehn L, et al. Blood 2024;144(Suppl 2): abstr LBA-1.
In een podcast met dr. Jurjen Versluis bespreekt prof. dr. Marie José Kersten naast bovenstaande studies onder andere ook de ENRICH-studie naar de uitkomst van ibrutinib plus rituximab versus rituximab plus chemotherapie bij oudere patiënten met niet eerder behandeld MCL en de ATALANTA-1-studie naar de uitvoerbaarheid, veiligheid en toxiciteit van het nieuwe chimere antigeenreceptor T-celproduct GLPG5101 bij patiënten met recidief of refractair non-hodgkinlymfoom. Deze podcast is te beluisteren op oncologie.nu/podcasts