Uit de resultaten van de fase 3-CAIRO6-studie blijkt dat het toevoegen van perioperatieve systemische therapie aan cytoreductieve chirurgie en hypertherme intraperitoneale chemotherapie geen verbetering van de algehele overleving geeft bij patiënten met peritoneale metastasen van colorectaal carcinoom. “We zien wel een significante verbetering van de progressievrije en ziektevrije overleving”, zei prof. dr. Ignace de Hingh (Catharina Ziekenhuis, Eindhoven), die de resultaten van deze studie tijdens de 2025 ASCO Annual Meeting presenteerde.
“Eerder onderzoek liet zien dat cytoreductieve chirurgie (CRS) in combinatie met hypertherme intraperitoneale chemotherapie (HIPEC) een verbetering van de overleving gaf bij patiënten met resectabele peritoneale metastasen van colorectaal carcinoom”, zei Ignace de Hingh.1 “Tot op de dag van vandaag wordt gediscussieerd over de vraag of deze patiënten ook nog een neoadjuvante en adjuvante systemische behandeling moeten ontvangen. Veel experts denken van wel, maar er zijn geen prospectieve data die deze handelswijze ondersteunen.”2 In de gerandomiseerde fase 3-studie CAIRO6 is deze vraag onderzocht.3 “Onze hypothese was dat het toevoegen van perioperatieve systemische therapie aan CRS en HIPEC zou resulteren in een driejaarsoverleving van 65% versus 50% met alleen CRS en HIPEC.”
Driejaars-OS bijna gelijk
In de CAIRO6-studie zijn 358 patiënten met colorectale peritoneale metastasen geïncludeerd. Zij werden 1:1 gerandomiseerd naar alleen CRS en HIPEC of CRS en HIPEC met perioperatieve chemotherapie bestaande uit CAPOX, FOLFOX of FOLFIRI – met de toevoeging van bevacizumab in neoadjuvante setting. De primaire uitkomstmaat was de algehele overleving (OS) en belangrijke secundaire uitkomstmaten waren de progressievrije overleving (PFS) en ziektevrije overleving (DFS).
De mediane OS was 44 maanden in de groep die perioperatieve systemische therapie ontving en 39 maanden in de groep die alleen chirurgie ontving, liet De Hingh zien (HR 0,85; 95% BI 0,62-1,51; p=0,28). “En hoewel de studie was gepowerd om na drie jaar een verschil van 15% aan te tonen, was de driejaars-OS in beide groepen nagenoeg gelijk: 54% in de groep die perioperatieve therapie ontving en 53% in de groep die alleen chirurgie onderging.” De mediane PFS was met respectievelijk 14 versus 7 maanden wel significant verschillend (HR 0,51; 95% BI 0,41-0,65; p<0,0001). Ook de mediane DFS was significant beter in de groep die perioperatieve systemische therapie kreeg (12 versus 7 maanden; HR 0,58; 95% BI 0,44-0,75; p<0,0001).
Rechtszijdige tumoren
Complicaties van graad 3 of hoger kwamen voor bij 36% van de patiënten in de groep die perioperatieve systemische therapie ontving en bij 26% van de patiënten die alleen chirurgie ondergingen. “Subgroepanalyses lieten zien dat de perioperatieve systemische behandeling een gunstige invloed had op de OS van patiënten met rechtszijdige colorectale tumoren. Dit effect lijkt vooral aanwezig bij patiënten met synchrone peritoneale metastasen, en niet bij patiënten met metachrone peritoneale metastasen”, aldus De Hingh.
De Hingh concludeerde dat het toevoegen van systemische therapie aan de chirurgische behandeling in de totale studiepopulatie van patiënten met colorectale peritoneale metastasen wel de PFS en DFS, maar niet de OS verbetert. “Wel lijken patiënten met rechtszijdige tumoren en synchrone peritoneale metastasen een OS-voordeel te hebben van deze behandeling.”
Referenties
1. Verwaal VJ, et al. J Clin Oncol 2003;21:3737-43.
2. Rovers KP, et al. Crit Rev Oncol Hematol 2017;114:53-62.
3. Rovers K ,et al. J Clin Oncol 2025;43(16_suppl); abstr 3505.
Drs. Bianca Hagenaars, wetenschapsjournalist
Congres Up-to-date 2025 vol 10 nummer 2
Commentaar dr. Jeanine Roodhart, internist-oncoloog, UMC Utrecht
Tijdens de 2025 ASCO Annual Meeting werden weer veel interessante en soms practice-changing resultaten gepresenteerd van klinische studies naar nieuwe behandelingen bij patiënten met colorectaal carcinoom (CRC). Bijvoorbeeld van de fase 3-BREAKWATER-studie waarin eerstelijnsbehandeling met encorafenib, cetuximab (EC) en chemotherapie (mFOLFOX6) werd vergeleken met standaardzorg (SOC) bij patiënten met BRAF V600E-gemuteerd, gemetastaseerd CRC. Eerdere resultaten van deze studie lieten al zien dat EC plus mFOLFOX6 vergeleken met SOC geassocieerd was met een significant beter objectief responspercentage (ORR).1 Uit de nieuwe resultaten blijkt dat EC plus mFOLFOX6 vergeleken met SOC geassocieerd was met een significant betere progressievrije en algehele overleving (PFS en OS).2 De mediane PFS was 12,8 maanden met EC plus mFOLFOX6 versus 7,1 maanden met SOC (HR 0,53; 95% BI 0,407-0,677; p<0,0001). De mediane OS was 30,3 maanden in de groep die EC plus mFOLFOX6 kreeg, vergeleken met 15,1 maanden in de SOC-groep (HR 0,49; 95% Bi 0,375-0,632; p<0,0001). Indrukwekkende getallen voor een patiëntengroep met een slechte prognose. Wel had EC plus mFOLFOX6 vergeleken met SOC meer bijwerkingen. Zo kwamen behandelingsgerelateerde bijwerkingen (TRAE’s) van graad 3 of 4 voor bij 76,3% van de patiënten in de EC + mFOLFOX6-groep en bij 58,5% van de patiënten in de SOC-groep. Desalniettemin is de verwachting dat EC plus mFOLFOX6 de nieuwe standaard eerstelijnsbehandeling wordt bij patiënten met BRAF V600E-gemuteerd, gemetastaseerd CRC.
In de gerandomiseerde, driearmige fase 3-CheckMate 8HW-studie werden patiënten met inoperabel of gemetastaseerd microsatelliet-instabiliteit-hoog (MSI-H) of mismatch-repairdeficiënt (dMMR) CRC 2:2:1 toegewezen aan nivolumab plus ipilimumab, nivolumab alleen of chemotherapie naar keuze. Naar de eerste twee groepen konden zowel eerder als niet eerder behandelde patiënten worden toegewezen en aan de chemotherapiegroep alleen patiënten met nieuw-gediagnosticeerd CRC. Bij progressieve ziekte na chemotherapie was cross-over naar nivolumab plus ipilimumab toegestaan. Zoals verwacht bleek uit de resultaten dat de werkzaamheid van nivolumab plus ipilimumab beter was dan die van nivolumab alleen en van chemotherapie.3 Eerstelijnsbehandeling met nivolumab plus ipilimumab versus chemotherapie was geassocieerd met een mediane PFS van respectievelijk 54,1 en 5,9 maanden (HR 0,21; 95% BI 0,14-0,31). De mediane PFS werd niet bereikt bij patiënten die in de eerste of latere lijn behandeld werden met nivolumab plus ipilimumab en was 39,3 maanden bij patiënten die alleen nivolumab kregen (HR 0,62; 95% BI 0,48-0,81; p=0,0003). Met name deze laatste vergelijking is relevant voor de dagelijkse praktijk, omdat pembrolizumab momenteel de standaard eerstelijnsbehandeling is en de werkzaamheid van dit middel vergelijkbaar is met die van nivolumab. Verder was nivolumab plus ipilimumab vergeleken met nivolumab-monotherapie geassocieerd met een beperkte toename in toxiciteit. Zo kwamen TRAE’s van graad 3 of 4 voor bij 22% van de patiënten in de combinatiegroep en bij 14% van de patiënten in de nivolumabgroep. In de combinatiegroep hadden deze TRAE’s geen significant effect op de PFS of ORR. Ik verwacht dan ook dat nivolumab plus ipilimumab de nieuwe eerstelijnsbehandeling wordt bij patiënten met irresectabel of gemetastaseerd MSI-H/dMMR CRC.
In de fase 3-CAIRO6-studie werd bij patiënten met CRC en resectabele peritoneale metastasen onderzocht wat de uitkomst is als perioperatieve chemotherapie wordt toegevoegd aan cytoreductieve chirurgie (CRS) in combinatie met hypertherme intraperitoneale chemotherapie (HIPEC). Uit de resultaten bleek dat deze toevoeging niet geassocieerd was met een significant betere OS, de primaire uitkomstmaat van de studie.4 Voor de dagelijkse praktijk in Nederland zal dit betekenen dat CRS plus HIPEC onveranderd de standaard blijft bij deze patiëntengroep.
Tijdens de 2025 ASCO Annual Meeting werden ook resultaten gepresenteerd van de CHALLENGE-studie. In deze grote en goed uitgevoerde fase 3-studie werd de impact bepaald van een intensief en gestructureerd bewegingsprogramma op de ziektevrije overleving (DFS) bij patiënten met stadium III- of hoog-risico stadium II-coloncarcinoom die met chemotherapie behandeld waren. Uit de resultaten bleek dat de patiënten niet alleen fitter werden door het driejarige bewegingsprogramma, maar dat hun DFS en OS significant beter waren dan bij patiënten die niet aan het bewegingsprogramma deelnamen.5,6 Zo nam de vijfjaars-DFS toe van 74% in de controlegroep naar 80% in de bewegingsgroep (HR 0,72; 95% BI 0,55-0,94; p=0,017). Voor elke zestien personen die aan het bewegingsprogramma deelnamen kon bij één patiënt een recidief of het ontstaan van een nieuwe tumor voorkomen worden. Verder was de achtjaars-OS 90% in de bewegingsgroep vergeleken met 83% in de controlegroep (HR 0,63; 95% BI 0,43-0,94; p=0,022). Deze resultaten laten zien dat je met dit bewegingsprogramma meer kunt bereiken dan met sommige chemotherapieën en dat implementatie in de Nederlandse praktijk bij coloncarcinoom, en mogelijk ook andere tumoren, zeker het overwegen waard is.
Referenties
1. Kopetz S, et al. Nat Med 2025;31:901-8.
2. Elez E, et al. J Clin Oncol 2025;43(17_suppl): abstr LBA3500.
3. Lenz HJ, et al. J Clin Oncol 2025;43(16_suppl): abstr 3501.
4. Rovers K ,et al. J Clin Oncol 2025;43(16_suppl): abstr 3505.
5. Booth C, et al. J Clin Oncol 2025;43(17_suppl): abstr LBA3510.
6. Courneya KS, et al. N Engl J Med 2025, June 1. DOI: 10.1056/NEJMoa2502760. Online ahead of print.
In een podcast met prof. dr. ir. Koos van der Hoeven bespreekt dr. Jeanine Roodhart naast bovenstaande studies onder andere ook de ATOMIC-studie waarin de meerwaarde wordt bepaald van adjuvante behandeling met atezolizumab plus chemotherapie bij dMMR CRC en van de CodeBreaK 101-studie naar de uitkomst van sotorasib, panitumumab en FOLFIRI bij patiënten met eerder behandeld, KRAS G12C-gemuteerd, gemetastaseerd CRC. Daarnaast houdt zij de resultaten van de DYNAMIC-III-studie tegen het licht. In deze studie wordt de meerwaarde van een adjuvante behandeling op geleide van het circulerend tumor-DNA bepaald bij patiënten met stadium III-CRC. Deze podcast is te beluisteren op oncologie.nu/podcasts