Onlangs kondigde KWF Kankerbestrijding een ‘vernieuwde samenwerking met het Nederlands Kanker Instituut’ aan. Het persbericht hierover deed her en der in oncologisch Nederland de wenkbrauwen fronsen. Michel Rudolphie, algemeen directeur van KWF Kankerbestrijding, en prof. dr. René Medema, voorzitter van de Raad van Bestuur van het Antoni van Leeuwenhoek, geven nadere uitleg.
Het was vooral de volgende passage in het persbericht van KWF Kankerbestrijding die bij prof. dr. Stefan Sleijfer, afdelingshoofd Interne Oncologie in het Erasmus MC Kanker Instituut, verbazing wekte. ‘Het Antoni van Leeuwenhoek is het enige Comprehensive Cancer Center in Nederland waar hoogwaardig onderzoek en uitstekende patiëntenzorg samengaan. Met de subsidie van KWF zijn wij in staat om onze positie als excellent instituut te handhaven en waar mogelijk verder uit te bouwen. Zo kan het NKI een nationaal kenniscentrum zijn en de voortrekkersrol zoveel mogelijk blijven vervullen voor specifieke gebieden die van belang zijn voor al het kankeronderzoek in Nederland.’ Sleijfer: “Dit suggereert dat het NKI in Nederland het enige instituut is dat hoogwaardig onderzoek combineert met uitstekende patiëntenzorg. Het suggereert ook dat het NKI hét nationale instituut zou zijn of moeten worden voor grensverleggend onderzoek. Beide zaken zijn natuurlijk niet waar. Nederland telt diverse instituten die hoogwaardig onderzoek naar kanker combineren met topklinische zorg voor oncologische patiënten. Ook onderzoekers uit Rotterdam, Utrecht, Groningen en andere centra publiceren in wetenschappelijke tijdschriften van hoog aanzien, zoals Nature, the New England Journal of Medicine en het Journal of Clinical Oncology.”
Niet overal voortrekker
Dat het persbericht het NKI ook aanduidt als hét nationaal kenniscentrum op het gebied van de oncologie, valt bij Sleijfer niet lekker. “Het NKI is echt niet op alle oncologische terreinen de voortrekker van nieuw onderzoek en betere patiëntenzorg. Dat kan ook helemaal niet. De oncologie vormt anno 2015 een zeer breed terrein dat geen enkel Nederlands instituut in zijn geheel kan bestrijken. Ieder instituut heeft daarom zijn eigen speerpunten. Ten aanzien van bijvoorbeeld de hematologische oncologie zijn het VU medisch centrum en het Erasmus MC Kanker Instituut in Nederland voortrekkers; niet het NKI. Bij nieuwe ontwikkelingen ten aanzien van rectumcarcinoom heeft met name het Leids Universitair Medisch Centrum een voortrekkersrol vervuld; sarcomen vormen een speerpunt in het Radboudumc te Nijmegen en het UMC Groningen is onder andere vermaard vanwege zijn rol in de ontwikkelingen op het gebied van moleculaire imaging, enzovoorts. En wat minstens zo belangrijk is; Nederland is zo goed in oncologisch onderzoek doordat we intensief samenwerken. Niet uitsluitend de umc’s onderling; via onderzoeksgroepen als BOOG, HOVON, DCCG is er ook intensieve samenwerking met algemene ziekenhuizen. Dat is essentieel voor de kwaliteit van de Nederlandse oncologie.”
Ongelukkig gekozen
“Het persbericht dat we hebben doen uitgaan was niet genuanceerd”, beaamt Michel Rudolphie. “Het suggereert ten onrechte dat het NKI in Nederland een uitzonderingspositie zou bekleden wat betreft de kwaliteit van het onderzoek en de patiëntenzorg. Dat is niet zo. Diverse centra combineren hoogwaardig onderzoek met topklinische zorg.”
“Het NKI-AVL is weliswaar het enige centrum in Nederland dat zich Comprehensive Cancer Center mag noemen volgens de criteria van de Organisation of European Cancer Institutes, maar de suggestie dat het NKI het enige centrum zou zijn waar hoogwaardig onderzoek en hoogwaardige zorg samengaan, is ongelukkig”, vult René Medema aan. “We hebben niet willen suggereren dat het NKI op alle fronten leidend is. Daarom hebben we bewust gesproken van een voortrekkersrol op ‘specifieke gebieden’. Het NKI wil uitdrukkelijk niet op voorhand onderzoeksterreinen voor zichzelf claimen. Stefan Sleijfer zegt het terecht: je kunt niet alles zelf doen. We moeten de taken verdelen. En dat doen we ook al jaren. Wat we in het persbericht wilden aangeven, is dat de vernieuwde afspraken tussen KWF en NKI ons in staat stellen onze voortrekkersrol te blijven vervullen op die onderwerpen waarop het NKI daadwerkelijk een voortrekkersrol vervult. Bijvoorbeeld het uitwerken van het concept van synthetic lethal drug combinations of de verdere ontwikkeling van immunotherapie bij kanker.”
Financieren en faciliteren
Nu dit is rechtgezet, wordt het tijd eens in te gaan op wat de ‘vernieuwde samenwerking tussen KWF en NKI’ eigenlijk inhoudt. En waarom deze nodig is. Rudolphie: “KWF en NKI zijn al decennialang innige partners. Al sinds 1951 ontvangt het NKI een instellingsfinanciering van KWF. Daarnaast financiert KWF het NKI, net als alle andere onderzoeksinstituten, op projectbasis. Op zich verandert daar niet veel aan. Het NKI blijft in de toekomst een instellingsfinanciering ontvangen waarbij nu is afgesproken dat die op jaarbasis 14% van de inkomsten van KWF Kankerbestrijding bedraagt. Voor 2014 betekende dat 14 miljoen euro, ongeveer hetzelfde bedrag als al het geval was. Daarnaast kunnen onderzoekers van het NKI, net als ieder ander, aanvragen bij KWF indienen voor projectsubsidies. Wat wel verandert, is de manier waarop KWF de besteding van de financiën gaat bekijken. Tot nu toe controleerde KWF bij iedereen die subsidie ontving voor- en achteraf of het geld rechtmatig was besteed. We keken daarbij vooral naar de wetenschappelijke kwaliteit van het onderzoek waarvoor het geld was aangevraagd. We willen nu een stap verder gaan. Onze recent uitgebrachte Beleidsvisie 2015-2019 spreekt in dit kader van ‘financieren en faciliteren’. Dat houdt in dat we niet alleen gaan kijken naar de rechtmatigheid van de besteding van het geld, maar ook naar de doelmatigheid ervan. Daarmee bedoelen we: komen door het betreffende onderzoek de doelen van KWF – minder kanker, meer genezing, betere kwaliteit van leven – een stapje dichterbij? We kijken niet alleen meer of het onderzoek voldoende wetenschappelijke kwaliteit heeft, maar ook wat de impact zal zijn van het onderzoek op onze doelen. We willen daarmee bereiken dat nieuwe wetenschappelijke kennis zo snel mogelijk bij de patiënt terechtkomt. Faciliteren betekent dat we met de onderzoekers in gesprek gaan over wat de volgende stap zou kunnen zijn om de kennis naar de kliniek te brengen. Van ‘Fund & Forget’ gaan we over op ‘Commit & Integrate’. Dit is voor KWF ook nieuw, we hebben dit daarom eerst uitgewerkt in onze overeenkomst met het NKI.”
Mix
“Deze nieuwe aanpak past bij de eisen van de huidige maatschappij”, stelt Medema. “De tijden zijn veranderd ten opzichte van 50 jaar geleden. De maatschappij wil weten wat er gebeurt met het geld dat zij voor KWF heeft ingezameld. Donateurs willen weten wat het nut is van het onderzoek dat we bij het NKI doen. Ik merk het zelf. Mijn kapper vraagt ernaar. Vijftig, zestig jaar geleden konden mijn voorgangers dan zeggen: “We proberen te begrijpen wat kanker precies is.” Inmiddels weten we daar flink wat van. Maar we weten nog lang niet alles en daarom is meer fundamenteel wetenschappelijk onderzoek naar kanker nog steeds erg hard nodig. Maar we moeten ons ook maximaal inspannen om op basis van wat we al wel weten betere behandelingen te ontwikkelen. Er is een mix nodig van fundamenteel en translationeel onderzoek dat de vruchten plukt van de kennis die het fundamenteel onderzoek heeft opgeleverd. In overleg met KWF spreken we nu af hoe die mix er uit moet gaan zien, welke onderwerpen het NKI voor zijn rekening neemt en welke onderwerpen beter door andere instituten of in een samenwerkingsverband verder naar een toepassing kunnen worden geleid. En nogmaals, het is niet de bedoeling dat het NKI bepaalde onderwerpen volledig voor zichzelf claimt.”
NKI maakt eigen keuzes
“Het is daarbij niet zo dat KWF nu op de stoel van het NKI gaat zitten en voorschrijft welke onderzoeken er wel en welke er niet mogen worden uitgevoerd”, benadrukt Rudolphie. “Met name op het gebied van het fundamentele onderzoek is vaak niet op voorhand te voorspellen hoe nuttig de nieuwe kennis uiteindelijk zal zijn voor de patiënt. Dergelijk onderzoek is onmisbaar voor de broodnodige paradigmaveranderingen in het denken over kanker. Het NKI moet daar vooral aan blijven werken. KWF schrijft ook het NKI niet voor hoeveel procent van het budget het moet besteden aan fundamenteel onderzoek en hoeveel procent aan translationeel onderzoek. Het NKI maakt op grond van de eigen expertise zijn keuzes. Wel kunnen wij als KWF het grotere plaatje in de gaten houden. Doordat wij uit alle instituten in Nederland aanvragen voor subsidie binnenkrijgen, hebben we een goed overzicht over wie wat doet in Nederland. Vanuit die positie kunnen wij het onderzoek zodanig proberen te sturen dat er optimaal gebruik gemaakt wordt van de in Nederland beschikbare expertise en mogelijkheden om de doelen van KWF te verwezenlijken.”
“Wij zien dit vanuit het NKI ook als een uitdaging”, zegt Medema. “De nieuwe opzet houdt ons scherp. We moeten steeds blijven kijken waar we met een bepaald onderwerp zitten in de innovatiecyclus. Is er meer fundamenteel onderzoek nodig of is het al mogelijk de eerste stap naar de kliniek te maken? En in het geval van het laatste: is het NKI goed in staat om de nieuwe kennis door te leiden naar de kliniek of kan dit beter in samenwerking met anderen worden gedaan?”
Transparant en zichtbaar
“Een andere consequentie van het feit dat de maatschappij meer dan in het verleden over onze schouder meekijkt, is dat we nog transparanter moeten zijn dan we al waren”, vindt Medema. “Het publiek vraagt naar tastbare resultaten. Vanuit het NKI moeten we goed zichtbaar maken wat ons onderzoek de patiënt heeft opgeleverd. En daarbij moeten we meer dan tot nu toe laten zien dat dit onderzoek alleen heeft kunnen plaatsvinden dankzij KWF Kankerbestrijding. Onze resultaten, ook die van het fundamenteel onderzoek, kunnen zo ook bijdragen aan de zichtbaarheid van KWF in de maatschappij.”
Dr. M. Dooper, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2015 vol 6 nummer 3