Op het recente Dutch Hematology Congress liet internist-hematoloog dr. Michel van Gelder, MUMC+ te Maastricht, zien dat ook lang na allogene stamceltransplantatie CLL-patiënten kans hebben op het ontwikkelen van een recidief of non-relapsgerelateerde mortaliteit. Dit is met name evident bij oudere patiënten.
Allogene stamceltransplantatie (alloSCT) kan bij refractaire chronische lymfatische leukemie (CLL) leiden tot langdurige remissie en mogelijk genezing. Om adequaat de langetermijneffecten van alloSCT vast te stellen, zijn grote studies met een lange follow-up vereist. Mede vanwege de komst van nieuwe potente middelen, zoals ibrutinib en idelalisib, zijn deze studies van groot belang voor het bepalen van de behandeling van voorkeur en voor het informeren van de patiënt. Daarom onderzocht dr. Michel van Gelder samen met Nederlandse en Duitse collegae de langetermijnoverleving en toxiciteit na alloSCT bij CLL-patiënten.
EBMT-cohort
De studie betrof een retrospectieve analyse van 2.589 CLL-patiënten die met een eerste alloSCT waren behandeld en in de database van de European Society for Blood and Marrow Transplantation (EBMT) geregistreerd stonden. De gemiddelde leeftijd van de patiënten was 55 jaar, 74% van hen was man en de mediane follow-up 3,1 jaar. Ten tijde van de transplantatie was 15% in complete remissie, 47% in partiële remissie en had 32% stabiele of progressieve ziekte. Eenenvijftig procent van de patiënten kreeg een transplantaat van een HLA-identieke broer of zus en 77% werd geconditioneerd met reduced intensity conditioning. De overleving en non-relapsgerelateerde mortaliteit (NRM) na alloSCT werd vergeleken met die van een gezonde populatie uit de Human Mortality Database gematcht voor leeftijd, geslacht en jaar van transplantatie.
Blijvende kans op recidief
Uit de analyse van Van Gelder en collegae bleek dat de NRM na vijf jaar 36% was en na tien jaar 40%. Voor de progressievrije overleving (PFS) was dat respectievelijk 35% en 28%. Van Gelder: “Verder constateerden we geen verschil in overleving en NRM tussen mannen en vrouwen en bleek dat getransplanteerde patiënten met een 17p-deletie het niet slechter doen dan de andere getransplanteerde patiënten.”
Landmarkanalyses lieten zien dat van de 1.023 patiënten die twee jaar na transplantatie geen recidief of progressie hadden, één en acht jaar later nog respectievelijk 93% en 65% in leven is. De kans op overlijden ten gevolge van alloSCT bleek groter bij oudere dan bij jongere patiënten. Vijf jaar na het bereiken van het vijfjaarslandmark lag de sterfte van de getransplanteerde patiënten van 45, 55 en 65 jaar respectievelijk 3, 10 en 24% hoger dan van de gematchte controlepopulatie. Een mogelijke verklaring is dat ouderen gevoeliger zijn voor NRM.
“De kans op recidief blijft dus ook na lange follow-up bestaan, met name bij de oudere patiënten. Zelfs tien jaar na transplantatie zijn er patiënten die een recidief krijgen. Datzelfde geldt voor de NRM. Dat zijn bevindingen die we niet hadden verwacht. Wel blijkt uit onze analyses dat na lange follow-up een behoorlijk aantal patiënten geen recidief hebben en dus min of meer genezen kunnen worden genoemd”, concludeert Van Gelder.
Dr. R. van der Voort, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2015 vol 6 nummer 2