Allogene stamceltransplantatie is geassocieerd met een betere uitkomst bij oudere AML-patiënten vergeleken met alternatieve of geen post-remissietherapie. Dat bleek uit de presentatie van Jurjen Versluis, als internist i.o. verbonden aan Amphia Ziekenhuis te Breda, tijdens het recente Dutch Hematology Congress. Deze verbetering was het prominentst bij patiënten met een slecht-risicoprofiel.
Hoewel iets meer dan de helft van de AML-patiënten na intensieve remissie-inductietherapie een eerste complete remissie (CR1) bereikt, hebben deze patiënten een grote kans op relaps. Allogene stamceltransplantatie (alloSCT) is een effectieve post-remissietherapie (PRT) voor AML-patiënten. Helaas beperkt de geassocieerde non-relaps mortaliteit (NRM) een brede toepassing bij ouderen. AlloSCT met reduced intensity conditioning (RIC) is geassocieerd met minder NRM waardoor ook de oudere AML-patiënt een langere overleving kan hebben met alloSCT. Versluis en collegae uit het Erasmus MC te Rotterdam onderzochten in welke mate dat inderdaad het geval is. Daarnaast vergeleken zij de uitkomst van alloSCT met alternatieve PRT’s. De eindpunten van deze studie bestonden onder andere uit de vijfjaars totale- (OS) en relapsvrije overleving (RFS), de NRM vanaf de start van de PRT, en relaps na vijf jaar.
Studiecohorten
Voor deze analyse werden 640 AML-patiënten uit diverse prospectieve fase 2- en 3-studies van de HOVON en SAKK geïncludeerd. Al deze patiënten hadden na twee cycli inductiechemotherapie een CR1 bereikt. In totaal werden 97 patiënten met RIC-alloSCT behandeld en 543 patiënten met alternatieve PRT’s bestaande uit: gemtuzumab ozogamicine (n=110), chemotherapie (n=38), autologe HSCT (n=23) en geen verdere behandeling (n=372). “De patiënten hadden een gemiddelde leeftijd van 66 jaar. De getransplanteerde patiënten waren echter significant jonger dan de overige patiënten: 64 versus 67 jaar (p<0,001)”, aldus Versluis.
Verbeterde overleving
“Ten aanzien van de klinische uitkomst bleek alloSCT ten opzichte van de groep van alternatieve of geen behandeling geassocieerd te zijn met een vijfjaars OS van 35 versus 23% (p=0,09) en een significant verbeterde RFS (32 versus 17%; p=0,02). Waar de cumulatieve NRM bij de alloSCT groep werd berekend op 18% bleken ook de andere patiënten significante NRM te ondervinden, deels veroorzaakt door de intensieve inductievoorbehandeling bij de oudere AML-patiënt. De cumulatieve relapsincidentie was 50% voor de alloSCT-groep en 74% voor de controlegroep”, vertelt Versluis.
Multivariate analyse liet zien dat alloSCT ook na correctie voor covariaten was geassocieerd met een verbeterde OS (HR 0,68; p=0,006) en RFS (HR 0,59; p<0,001), en minder recidieven (HR 0,44; p<0,001) vergeleken met de niet-getransplanteerde groep. Deze verschillen in uitkomst waren het prominentst binnen de groep patiënten met een slecht risicoprofiel en afwezig in de kleine groep met een goed risicoprofiel. De gehanteerde covariaten waren: leeftijd, geslacht, jaar van consolidatie, AML-risicostatus, leukocytenaantal, late CR en type non-alloSCT-behandeling.
De verwachting is dat een lopende prospectieve, gerandomiseerde studie van de European Society for Blood and Marrow Transplantation (in Nederland de HOVON 93-studie) meer duidelijkheid zal geven ten aanzien van de uitkomst van alloSCT en alternatieve PRT’s bij oudere AML-patiënten.
Dr. R. van der Voort, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2015 vol 6 nummer 2