Combinatie van obinutuzumab met bendamustine gevolgd door onderhoud met obinutuzumab, resulteerde in een significante verbetering van de progressievrije overleving bij patiënten met rituximab-refractair, indolent non-hodgkinlymfoom. Dat bleek uit de fase 3 GADOLIN-studie, waarvan dr. Laurie Sehn (BC Cancer Agency, Vancouver, Canada) de eerste uitkomsten presenteerde tijdens het ASCO-congres in Chicago.
Toevoeging van het anti-CD20-antilichaam rituximab aan chemotherapie heeft de prognose van patiënten met indolent non-hodgkinlymfoom (iNHL) sterk verbeterd. Voor patiënten die refractair zijn voor rituximab zijn de mogelijkheden echter beperkt. Het chemotherapeuticum bendamustine is bij die patiënten effectief, maar geeft een relatief korte progressievrije overleving (PFS) van zeven tot negen maanden.
Nieuw type antilichaam
Obinutuzumab is een nieuw type antilichaam gericht tegen CD20. Modificatie van de glycosylering zorgt voor betere rekrutering van immuuneffectorcellen en versterkte antilichaamafhankelijke cytotoxiciteit en fagocytose. In preklinische studies was dit nieuwe antilichaam effectiever dan rituximab.1 Met de GADOLIN-studie wilden Sehn en collega’s de effectiviteit en veiligheid evalueren van toevoeging van obinutuzumab aan bendamustine bij iNHL-patiënten die refractair zijn voor rituximab.2
De open label fase 3-studie includeerde 396 patiënten met een mediane leeftijd van 63 jaar, die gemiddeld twee eerdere behandelingen ondergingen. Na 1:1 randomisatie ontvingen de patiënten zes cycli met obinutuzumab (1.000 mg) plus bendamustine (90 mg/m2), of alleen bendamustine (120 mg/m2). Patiënten in de combinatiearm ontvingen vervolgens onderhoudstherapie met obinutuzumab tot maximaal twee jaar.
Verbeterde PFS
Ten tijde van de interimanalyse was de mediane observatietijd 22 maanden voor de combinatiearm en 20 maanden voor de controlegroep. Het primaire eindpunt van de studie, de mediane PFS bepaald door een onafhankelijke radiologie faciliteit (IRF), was significant langer bij behandeling met de combinatietherapie dan met bendamustine alleen (14,9 maanden versus niet bereikt; HR 0,55; 95%BI 0,4-0,74; p=0,0001). De mediane, door de onderzoeker bepaalde PFS was ook significant langer met obinutuzumab: 29 versus 14 maanden (p<0,0001). De onderzoekers zagen geen significante verschillen in respons en preliminaire totale overleving. Omdat het primaire eindpunt bereikt was, werd de blindering van de studie opgeheven.
De combinatietherapie leverde iets vaker graad 3-4 bijwerkingen op dan behandeling met bendamustine alleen (67% versus 62%), met name neutropenie (33% versus 26%) en infusiegerelateerde reacties (11% versus 6%). Patiënten behandeld met alleen bendamustine ervoeren weer iets vaker graad 3-4 trombocytopenie (16% versus 11% in de combinatiearm). De onderzoekers observeerden geen nieuwe bijwerkingen ten opzichte van eerdere studies met obinutuzumab.
“Deze studie is opmerkelijk omdat zij het eerste bewijs levert van een klinisch voordeel van een nieuw anti-CD20 antilichaam bij rituximab-refractaire iNHL patiënten”, aldus Sehn. Op basis van de resultaten concludeert ze dat de combinatie obinutuzumab plus bendamustine, gevolgd door onderhoudstherapie met obinutuzumab, een nieuwe effectieve behandeling vormt voor deze groep patiënten.
Referenties
1. Herting F, et al. Leuk Lymphoma 2014;55:2151-60.
2. Sehn LH, et al. J Clin Oncol 2015;33 (suppl); abstr LBA8502.
Dr. A. Danen, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2015 vol 6 nummer 4