Een evaluatie van de implementatie van de in 2010 gereviseerde richtlijn Niercelcarcinoom laat zien dat kleine niertumoren in de meeste gevallen volgens de aanbevelingen worden behandeld. Daarentegen worden gegevens benodigd voor het indelen van patiënten met een gemetastaseerd niercelcarcinoom in één van de prognostische groepen niet altijd verzameld. Dat vertelde dr. Katja Aben (IKNL) tijdens het 4e WIN-O-symposium ‘Multidisciplinair symposium Niercelcarcinoom’.
Bij de evaluatie van de implementatie van de gereviseerde richtlijn is gekeken naar drie belangrijke aanpassingen. Het eerste aandachtspunt betrof de pathologiediagnostiek, het tweede de behandeling van kleine tumoren en het derde de systemische behandeling van patiënten met gemetastaseerd niercelcarcinoom. De onderzoekers keken met gegevens van de Nederlandse Kankerregistratie naar de patiënten die in de tweede helft van 2011 waren gediagnosticeerd met niercelcarcinoom. Tevens verzamelden zij uit de medisch dossiers van de patiënten aanvullende gegevens, bijvoorbeeld over de pathologiediagnostiek en over de systemische behandeling.
Naaldbiopten
Op het gebied van de diagnostiek bleek onder meer dat de aanbeveling om bij gemetastaseerd niercelcarcinoom altijd naaldbiopten te nemen – belangrijk voor de keuze van systemische therapie -niet altijd wordt opgevolgd. “We zagen dat bij meer dan 60% van alle patiënten (62%) met een gemetastaseerd niercelcarcinoom een histologisch naaldbiopt was genomen van de primaire tumor, van een metastase, of van allebei”, vertelde Katja Aben (IKNL). “Opvallend was dat er een aanzienlijk verschil was tussen de patiënten die een nefrectomie hadden ondergaan (37%) ten opzichte van de patiënten die geen nefrectomie hadden ondergaan (69%). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat patiënten met een nefrectomie dit puur vanwege palliatieve redenen ondergingen en dat systemische therapie verder niet overwogen werd. Een andere mogelijkheid is dat een naaldbiopt achterwege is gelaten omdat een nefrectomie ook informatie geeft over het histologische type van de tumor.” In totaal was het histologische tumortype bekend bij 81% van de patiënten.
Meestal nefronsparend
Het tweede punt waar de onderzoekers naar keken, was de chirurgische behandeling van kleine tumoren (T1a). De richtlijn geeft hier als aanbeveling om patiënten bij voorkeur nefronsparend te behandelen. Dit gebeurde bij 62% van de patiënten van de patiënten met een tumor van 4 cm of kleiner, vertelde Aben, die daarbij opmerkte dat er natuurlijk redenen kunnen zijn waarom een nefronsparende ingreep niet mogelijk of wenselijk is. Van de patiënten die nefronsparend werd behandeld, werd hiervoor bij 79% een partiële nefrectomie gebruikt, bij 13% cryoablatie en bij 9% radiofrequente ablatie. Aben: “Als je alleen kijkt naar de patiënten die behandeld zijn, stijgt het percentage nefronsparende ingrepen tot ongeveer 75%.”
Prognosegroep onbekend
Ten slotte vertelde Aben dat ongeveer 60% van de patiënten met een gemetastaseerd heldercellig niercelcarcinoom wordt behandeld met targeted therapie. De richtlijn uit 2010 stelt dat de behandeling van deze patiënten afhankelijk is van de risico- of prognosegroep waarin patiënten vallen. De door Aben en collega’s verzamelde gegevens lieten echter zien dat bij de meerderheid van de patiënten niet bekend was in welke prognosegroep zij vielen. Slechts bij 30% van alle patiënten met een gemetastaseerd heldercellig niercelcarcinoom waren alle hiervoor benodigde gegevens beschikbaar in het medisch dossier. “Met name de performancescore en calciumwaarden waren niet beschikbaar. Daardoor werd het lastig om patiënten in te delen in de drie prognostische groepen”, vertelde Aben. Wel bleek dat in de totale groep patiënten sunitinib veruit de meest gebruikte therapie was. Daarbij was er eigenlijk geen groot verschil tussen de verschillende prognostische groepen. De behandeling die daarna het meest werd gebruikt was everolimus. “Opvallend is dat ook in de groep patiënten met een intermediaire of slechte prognose sunitinib het meest gebruikte middel was”, aldus Aben.
Drs. T. van Venrooij, wetenschapsjournalist
Oncologie Up-to-date 2014 vol 5 nummer 3